woensdag 2 augustus 2023

Een fagottist te 's-Gravenhage

Het begon in juli 2016, toen ik bij het doorspitten van de DTB van 's-Gravenhage een doopvermelding vond van Antonij Philips Röhling, zoon van Godfried Röhling en Anna Vermaat, met doopgetuige Antonij Philipsz Vermaat.

Om welke Anna het moest gaan was niet zo heel moeilijk: dat moest Anna Bartholomeuse Vermaat (1728-1789) zijn, een dochter van Bartholomeüs Philipsz Vermaat (1697-1758) en Erckje Antonisse van der Swaen (1696-1780). Wie Godfried Röhling (1724-1792) was, moest ik toen nog ontdekken.

Gedurende de jaren daarna kon ik steeds kleine stukjes informatie toevoegen. Zo vond ik een vermelding van Godfried als hoboist in de Compagnie Guardes Prins van Oranje en Nassau. En ook nog deze passage: "In de jaren-1750 werd de kern van de hofmuziek gevormd door een klein bestand van musici in vaste dienst van het hof, rond de acht man. Dankzij personeelslijsten zijn de namen van deze musici, allen Duitsers van origine, bekend. Genoemd kunnen worden de violisten Johann Friedrich Weiss (1713-1773), Johann Halbschmidt (1710-1779) en Carl Stechwey (1707-1767), de cellist Johann Jacob Müller (1709-1774), de contrabassist Johann Heinrich Gundelach (1715-1779), de hoboïst Johann Keller (1711-1784) en de fagottist Gottfried Röhling (1724-1792), benevens de klavierspeler Jan Fredrik Riehman. Müller en Gundelach speelden ook hoorn. In 1759 verschijnt een nieuwe naam op de loonlijst: Kellers zoon Johan Keller jr. (hoboïst; 1759-1782).[Rudolf Rasch, Geschiedenis van de muziek in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1572-1795 deel 1, p.12].

Deze zomer kreeg ik via WieWasWie de beschikking over de lijsten van NG (Nederduits Gereformeerd, de voorloper van de Nederlands Hervormde Kerk) lidmaten in Den Haag, waarbij ik een aantal personen tegenkwam met de naam Röhling. De meest sprekende daarvan van Erkje Bartha, die, wonend in de Venestraat, in 1771 belijdenis deed en daarmee als lidmaat werd toegelaten. Die naamcombinatie is, behalve uniek, ook voor mij een bekende. Eén van de kinderen van Antonij Philipsz Vermaat (inderdaad, de peetvader van het enige mij tot dan toe bekende kind van Godfried en Anna), heet namelijk ook zo en is daarmee vernoemd naar beide grootouders van vaderszijde (Bartholomeüs en Erckje).

Wat volgde, is een zoveelste voorbeeld van serendipiteit (kort gezegd het vinden van iets waarnaar je (dan) niet specifiek op zoek bent). Bij het zoeken (naar iets heel anders) in de DTB van Amsterdam vond ik de ondertrouwinschrijving van 22 juni 1810 van Erkje Bartha Röhling met Jan Wallee. Ze is dan 55 jaar oud, haar ouders zijn beiden overleden (wat klopt) en Jan is weduwnaar van Christina Mersie. Vervolgens was het een kleine stap om in de 10 jarentafels van Amsterdam te kijken of Erkje ook daar overleden is. En ook daar had ik al snel beet: Erkje overleed op 15 december 1813 om 15:00 op 58-jarige leeftijd, wonend op Rechte Waalstraat 62. Aangevers waren Jan Mersie, 40 jaar, waterschepper, wonend Leidsegracht 63, neef overledene (in feite stiefneef, aangezien Christina Mersie de eerste vrouw was van Jan Wallee, de overleden man van Erkje) en Bart Kok, 48 jaar, koster, wonend Oudezijdskapel.
Hiermee kon het volgende graafwerk beginnen: de zoektocht naar de doopvermelding van Erkje. Aangezien de vermeldingen van haar leeftijd bij ondertrouw (55 jaar op 22-6-1810) en bij overlijden (58 jaar op 15-12-1813) haar geboortedatum plaatsen tussen 15 december 1754 en 22 juni 1755, zou die toch eenvoudig te vinden moeten zijn.
Dus niet. Noch in het register van de Grote Kerk, noch dat van de Nieuwe Kerk, noch dat van de Kloosterkerk en zelfs niet dat van de kerk van Scheveningen vond ik Erkje's doopvermelding. Aangezien Godfried Röhling van Duitse afkomst was, was er ook nog een mogelijkheid dat hij zijn kinderen Luthers of Hoogduits heeft laten dopen. Bij het Hoogduitse register had ik uiteindelijk geluk:

Doopvermelding Erkje Bartha Röhling

Na Erkje volgden nog vermeldingen van drie andere kinderen van Godfried en Anna:

2 Gregorius Röhling (Rheeling), ged. ’s-Gravenhage 29-07-1757, overl. vóór 17-08-1760.
3 Dorothea Elisabeth Röhling, ged. ‘s-Gravenhage 27-05-1759.
4 Gregorius Röhling, ged. ‘s-Gravenhage 17-08-1760. NG lidmaat 's-Gravenhage (belijdenis, 1791) wonend Prinsestraat {hij was toen soldaat}.

Met de doopdatum van Erkje zou ik als het goed is een terminus ante quem moeten hebben voor de trouwdatum van Godfried en Anna, maar die heb ik helaas nog niet kunnen vinden (ook niet in het Hoogduitse register). 

Wanneer we terugkeren naar de lijst van NG lidmaten, hebben we de volgende Röhlings nog niet kunnen plaatsen:
[1] Johannes Godfried (attestatie vanuit Kassel, 1768) 
[2] Johanna Catharina (belijdenis, 1773) wonend Prinsestraat WZ
[3] Anna Catharina (attestatie, 1794) wonend Prinsestraat (mogelijk dezelfde als [2])
Hierbij is [1] mogelijk dezelfde als vader Godfried Röhling, maar zou Johanna Catharina een (zesde) kind van Godfried en Anna kunnen zijn. Wanneer we het jaar van belijdenis van Erkje (1771, ze was dus toen hoogstens 16 jaar) meerekenen, zou ook Johanna Catharina in 1757 geboren kunnen zijn. Maar daar hebben we al een ander kind. Helaas komt ze ook niet vóór 1755 in het Hoogduits register voor, zodat we ook de mogelijkheid open moeten houden dat ze de dochter is van Johannes Godfried, die dan weer een familielid (een broer?) van Godfried zou kunnen zijn.

Er blijven dus nog een paar vragen open.