Johan Adriaan kreeg de functie van baljuw in de "Vrije Heerlijkheid van Voorschoten en Veurt" en hij trouwde op 7 februari 1792 in Brielle (ondertrouw 22 januari 1792 in Brielle en 's-Gravenhage) met Johanna Morella Elisabeth van Oldenbarnevelt genaamd (Witte) Tullingh.
De stamreeks begint met Bartholomeus Rijckszn. [van Barneveld], schepen en raad van Amersfoort, die overleed in of kort na 1613. Zijn zoon Aert een brouwer te Amersfoort die tussen 1604 en 1607 overleed. Diens zoon Rijck Aertsz. (1599-1674), raad en schepen van Amersfoort, noemde zich Van Oldenbarneveldt; hij trouwde in 1639 voor de tweede keer, met Eva Jans Tullingh. Een zoon van hem, Gerard (gedoopt 1642), vestigde zich vanuit Amersfoort in 's-Gravenhage en noemde zich daarna Tullingh. Een kleinzoon van deze Gerard, Johan Gerard (1710-1747) noemde zich Van Oldenbarneveld genaamd Tullingh. Een zoon uit het derde huwelijk van Johan Gerard met Maria Margaretha Witte (1714-1748) noemde zich daarna Van Oldenbarneveld genaamd Witte Tullingh; diens zoon werd in 1815 in de adelstand verheven. Met een kleindochter van de laatste stierf de adellijke tak in 1941 uit.
[Wikipedia]
Naast twee gedoopte dochters, Johanna Jacoba Gerardina en Anna Cornelia Sophia Adolphina, die beiden waarschijnlijk jong zijn overleden, werd een zoon Ludolf Simon Martinus geboren. Hij nam dienst bij de marine en vocht als tweede luitenant aan boord van de Amstel mee in het Bombardement van Algiers op 27 augustus 1816, in de oorlog tegen de Barbarijse zeerovers.
Aan het einde van de Napoleontische Oorlogen (1795-1815) bevond de Nederlandse zeemacht zich in het diepste dal ooit. Na in 1815 het predikaat Koninklijke Marine gekregen te hebben moest zij de Nederlandse internationale belangen beschermen met een klein hoopje schepen dat van narigheid uit elkaar viel. Nog onder het Franse regime gebouwde oorlogsbodems waren van dermate slechte kwaliteit dat in korte tijd verschillende schepen verloren gingen. Desondanks was er werk aan de winkel.
Sinds jaar en dag maakte het zeeroversnest Algiers de Middellandse Zee onveilig. In de 17e en 18e eeuw hadden verschillende Europese naties geprobeerd de Dey van Algiers te vriend te houden. In ruil voor geschenken en grote sommen geld zou hij de meeste Europese schepen ongemoeid laten. Toch werden met de regelmaat van de klok Europese schepen door de Algerijnen aangevallen en buitgemaakt. Tijdens de Napoleontische oorlogen verslechterde deze situatie. In 1815 leefden ruim 40.000 Europese bemanningsleden in Algerijnse gevangenschap. Doorgaans werden zij als slaaf te werk gesteld in steengroeven. Om de invloed van de Algerijnse zeeroof te beperken zond de Staten Generaal in 1815 een eskader naar de Middellandse Zee.
De Dey wilde echter niet onderhandelen. Aangezien Algiers een zwaar verdedigde vesting was konden de Nederlandse schepen weinig uitvoeren. Daar veranderde weinig aan toen vice-admiraal Theodorus Frederik van de Capelle (1762-1824) het bevel over het eskader in oktober 1815 overnam. De kansen leken te keren toen in mei 1816 een Engels eskader onder bevel van vice-admiraal Lord Exmouth (1757-1833) ten tonele verscheen. De Engelsen voerden op dat moment al twee jaar campagne voor afschaffing van de zwarte slavernij. In dat licht gezien konden 40.000 blanke slaven (waaronder vele Britse onderdanen) niet over het hoofd gezien worden.
Maar Exmouth gooide het aanvankelijk op een akkoordje met de Dey. Een nieuw tractaat werd opgesteld, waarin in feite de oude situatie bekrachtigd werd. Slechts een gering aantal slaven zou voor losgeld worden vrijgelaten.
De Dey hield zich echter niet aan de afspraken. Kort na het vertrek van Exmouth vielen Algerijnse zeerovers enkele Engelse koraalvissers aan en werd de Britse consul en zijn gezin in Algiers gevangen gezet. De Britten waren furieus en Exmouth vetrok begin augustus opnieuw naar de Middellandse Zee. Op 9 augustus ontmoette zijn eskader op de rede van Gibraltar het eskader van Van de Capelle. Gezamenlijk vertrokken zij op 14 augustus richting Algiers. Beide eskaders kwamen op 26 augustus aan voor de Baai van Algiers.
Het Britse aandeel in de gecombineerde vloot bestond uit zes linieschepen (Queen Charlotte (110 stukken, vlaggenschip van Exmouth), Impregnable (98 stukken), Superb, Albion, Minden (alledrie 74 stukken) en de Leander (60 stukken), de fregatten Severn, Glasgow, Hebrus en Granicus (40-44 stukken), vier bombardeerschepen en enige kleinere vaartuigen. Het Nederlandse eskader bestond uit zes fregatten (Melampus (vlaggenschip van Van de Capelle), Diana, Frederica Sophia Wilhelmina, Amstel (allevier 40 stukken), Dageraad (36 stukken) en Eendracht (20 stukken)).
Algiers kende een uitstekende verdediging. De baai werd bestreken door een sterk fort, dat was gebouwd op een in zee gelegen rif. Vanaf dit fort sloten kademuren de baai aan weerszijde af, met een doorgang in de zuidelijke muur. Hierachter kende de zeeroversvloot een veilige haven. Op het land zelf beschikte de Dey over verschillende kastelen waarvan het geschut de haven bestreek.
De 27e augustus posteerde Exmouth de Queen Charlotte samen met de andere linieschepen voor de haveningang. Toen bleek dat de Dey het ultimatum om zich over te geven naast zich neerlegde, gaf Exmouth aan het begin van de middag het bevel tot de aanval. Het Nederlandse eskader richtte zich op de zuidelijke punt van de aanval, waarbij ze enkele zware fortificaties als tegenstanders vond. Het scheepsgeschut richtte zware schade aan, maar had moeite met de in kazematten ondergebrachte Algerijnse kanonnen. Belangrijker waren de door de Engelsen ingezette bombardeerschepen en congrevische vuurpijlen. Deze wapens bleken uiterst succesvol en zaaiden dood en verderf in de haven en in de stad. Rond 4 uur 's middags voeren Engelse sloepen de haven binnen, waarna verschillende Algerijnse schepen werden geënterd en in brand gestoken. Een uur later stond de scheepswerf in brand. Tegen negen uur in de avond werd het bombardement minder hevig, om rond tien uur op te houden.
De strijd had op de gecombineerde vloot 141 mensen het leven gekost (128 Engelsen en 13 Nederlanders) en 742 Europese bemanningsleden waren gewond geraakt (690 Engelsen en 52 Nederlanders). Aan Algerijnse zijde vielen tussen 4000 en 8000 doden. Een groot gedeelte van de stad was in brand geschoten en moest als verloren worden beschouwd.
Het einde van de beschieting rond 10 uur 's avonds.
De volgende dag stelde Exmouth de Dey opnieuw een ultimatum. Dit keer accepteerde de vorst. De slavernij werd afgeschaft en hoewel de oude tractaten in ere werden hersteld bleven de afkoopbedragen in het vervolg beperkt tot kleine cadeau's. Het echte einde van de Algerijnse piraterij volgde overigens pas in 1830, toen Frankrijk de stad Algiers bezette. In Nederland werd de overwinning op Algiers met grote vreugde begroet. Hoewel het eskader van Van de Capelle een relatief klein aandeel in de strijd had, waren de Engelse bevelhebbers onder de indruk van de inzet van de Nederlanders. De marine had daarmee bewezen dat zij langzaam maar zeker uit het dal omhoog kroop.
[Heldendaden der Nederlanders ter zee, Koniklijke Marine, z.j.]
Op het schip Amstel vielen 6 gewonden en 4 doden. Ludolf was een van hen.
Het Bombardement op Algiers |
Sinds jaar en dag maakte het zeeroversnest Algiers de Middellandse Zee onveilig. In de 17e en 18e eeuw hadden verschillende Europese naties geprobeerd de Dey van Algiers te vriend te houden. In ruil voor geschenken en grote sommen geld zou hij de meeste Europese schepen ongemoeid laten. Toch werden met de regelmaat van de klok Europese schepen door de Algerijnen aangevallen en buitgemaakt. Tijdens de Napoleontische oorlogen verslechterde deze situatie. In 1815 leefden ruim 40.000 Europese bemanningsleden in Algerijnse gevangenschap. Doorgaans werden zij als slaaf te werk gesteld in steengroeven. Om de invloed van de Algerijnse zeeroof te beperken zond de Staten Generaal in 1815 een eskader naar de Middellandse Zee.
De Dey wilde echter niet onderhandelen. Aangezien Algiers een zwaar verdedigde vesting was konden de Nederlandse schepen weinig uitvoeren. Daar veranderde weinig aan toen vice-admiraal Theodorus Frederik van de Capelle (1762-1824) het bevel over het eskader in oktober 1815 overnam. De kansen leken te keren toen in mei 1816 een Engels eskader onder bevel van vice-admiraal Lord Exmouth (1757-1833) ten tonele verscheen. De Engelsen voerden op dat moment al twee jaar campagne voor afschaffing van de zwarte slavernij. In dat licht gezien konden 40.000 blanke slaven (waaronder vele Britse onderdanen) niet over het hoofd gezien worden.
Maar Exmouth gooide het aanvankelijk op een akkoordje met de Dey. Een nieuw tractaat werd opgesteld, waarin in feite de oude situatie bekrachtigd werd. Slechts een gering aantal slaven zou voor losgeld worden vrijgelaten.
De Dey hield zich echter niet aan de afspraken. Kort na het vertrek van Exmouth vielen Algerijnse zeerovers enkele Engelse koraalvissers aan en werd de Britse consul en zijn gezin in Algiers gevangen gezet. De Britten waren furieus en Exmouth vetrok begin augustus opnieuw naar de Middellandse Zee. Op 9 augustus ontmoette zijn eskader op de rede van Gibraltar het eskader van Van de Capelle. Gezamenlijk vertrokken zij op 14 augustus richting Algiers. Beide eskaders kwamen op 26 augustus aan voor de Baai van Algiers.
Het Britse aandeel in de gecombineerde vloot bestond uit zes linieschepen (Queen Charlotte (110 stukken, vlaggenschip van Exmouth), Impregnable (98 stukken), Superb, Albion, Minden (alledrie 74 stukken) en de Leander (60 stukken), de fregatten Severn, Glasgow, Hebrus en Granicus (40-44 stukken), vier bombardeerschepen en enige kleinere vaartuigen. Het Nederlandse eskader bestond uit zes fregatten (Melampus (vlaggenschip van Van de Capelle), Diana, Frederica Sophia Wilhelmina, Amstel (allevier 40 stukken), Dageraad (36 stukken) en Eendracht (20 stukken)).
Algiers kende een uitstekende verdediging. De baai werd bestreken door een sterk fort, dat was gebouwd op een in zee gelegen rif. Vanaf dit fort sloten kademuren de baai aan weerszijde af, met een doorgang in de zuidelijke muur. Hierachter kende de zeeroversvloot een veilige haven. Op het land zelf beschikte de Dey over verschillende kastelen waarvan het geschut de haven bestreek.
De 27e augustus posteerde Exmouth de Queen Charlotte samen met de andere linieschepen voor de haveningang. Toen bleek dat de Dey het ultimatum om zich over te geven naast zich neerlegde, gaf Exmouth aan het begin van de middag het bevel tot de aanval. Het Nederlandse eskader richtte zich op de zuidelijke punt van de aanval, waarbij ze enkele zware fortificaties als tegenstanders vond. Het scheepsgeschut richtte zware schade aan, maar had moeite met de in kazematten ondergebrachte Algerijnse kanonnen. Belangrijker waren de door de Engelsen ingezette bombardeerschepen en congrevische vuurpijlen. Deze wapens bleken uiterst succesvol en zaaiden dood en verderf in de haven en in de stad. Rond 4 uur 's middags voeren Engelse sloepen de haven binnen, waarna verschillende Algerijnse schepen werden geënterd en in brand gestoken. Een uur later stond de scheepswerf in brand. Tegen negen uur in de avond werd het bombardement minder hevig, om rond tien uur op te houden.
De strijd had op de gecombineerde vloot 141 mensen het leven gekost (128 Engelsen en 13 Nederlanders) en 742 Europese bemanningsleden waren gewond geraakt (690 Engelsen en 52 Nederlanders). Aan Algerijnse zijde vielen tussen 4000 en 8000 doden. Een groot gedeelte van de stad was in brand geschoten en moest als verloren worden beschouwd.
Het einde van de beschieting rond 10 uur 's avonds.
De volgende dag stelde Exmouth de Dey opnieuw een ultimatum. Dit keer accepteerde de vorst. De slavernij werd afgeschaft en hoewel de oude tractaten in ere werden hersteld bleven de afkoopbedragen in het vervolg beperkt tot kleine cadeau's. Het echte einde van de Algerijnse piraterij volgde overigens pas in 1830, toen Frankrijk de stad Algiers bezette. In Nederland werd de overwinning op Algiers met grote vreugde begroet. Hoewel het eskader van Van de Capelle een relatief klein aandeel in de strijd had, waren de Engelse bevelhebbers onder de indruk van de inzet van de Nederlanders. De marine had daarmee bewezen dat zij langzaam maar zeker uit het dal omhoog kroop.
[Heldendaden der Nederlanders ter zee, Koniklijke Marine, z.j.]
Op het schip Amstel vielen 6 gewonden en 4 doden. Ludolf was een van hen.
Johan Adriaan de With, zoon van Ludolf Simon de With en Maria Adriaans de Wit. Hij is gedoopt op zondag 27 maart 1768 in Zwammerdam [bron: DTB Zwammerdam dopen 1739-1783 [Nat. Archief, p. 52/82]]. Johan is overleden vóór dinsdag 27 augustus 1816, ten hoogste 48 jaar oud.
Notitie bij overlijden van
Johan:
overleden na 30-12-1811
Notitie bij Johan:
Genoemd in akten van indemniteit Voorschoten op 7-7-1805 voor
vertrek naar "Leiden en elders"
[DTB Voorschoten lidmaten 1783-1833 [Nationaal Archief, p. 131/131]
Genoemd in akte 30/12/1811.
Mutueel testament van Johan Adriaan de Wit, baljuw van de Vrije Heerlijkheid van Voorschoten en Veurt, en Johanna Moralla Elisabeth van Oldenbarnevelt genaamd Tulling, echtelieden . Zij zijn beneden f 50 000 gegoed. Van beiden zijn beide ouders nog in leven. Seclusie weesmeesters.
Aktedatum: 15/02/1792
Aard van de akte: testament
Naam notaris: Johannes Brouwer
Toegangsnummer: 110 Notarissen
Inventarisnummer: 1179
Vindplaats: Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg
Soms komen ook dubbele namen voor, zoals in borgbrief nr. 299. De vader heet daarin Johan Adriaan de With en de moeder Johanna Moralla Elizabeth van Oldenbarnevelt genaamd Tullingh.
[Borgbrieven Brielle]
[DTB Voorschoten lidmaten 1783-1833 [Nationaal Archief, p. 131/131]
Genoemd in akte 30/12/1811.
Mutueel testament van Johan Adriaan de Wit, baljuw van de Vrije Heerlijkheid van Voorschoten en Veurt, en Johanna Moralla Elisabeth van Oldenbarnevelt genaamd Tulling, echtelieden . Zij zijn beneden f 50 000 gegoed. Van beiden zijn beide ouders nog in leven. Seclusie weesmeesters.
Aktedatum: 15/02/1792
Aard van de akte: testament
Naam notaris: Johannes Brouwer
Toegangsnummer: 110 Notarissen
Inventarisnummer: 1179
Vindplaats: Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg
Soms komen ook dubbele namen voor, zoals in borgbrief nr. 299. De vader heet daarin Johan Adriaan de With en de moeder Johanna Moralla Elizabeth van Oldenbarnevelt genaamd Tullingh.
[Borgbrieven Brielle]
Vermeld:
30-12-1811 | Procuratie (Mr Charles Christoffel Brender a Brandis nts den Briel wonende
aldaar op de Voorstraat wijk 2 nr 42 en Adriana Kornelia de With echtelieden
mede wonende alhier geassisteerd met haar man machtigen de heer Kuenen nts
wonende op de Nieuwe Gracht te Haarlem om zich op 30/12/1811 te vervoegen aan
het kantoor van de heer Scholten nts te Haarlem en namens hen een transactie aan
te gaan tussen Maria de Wit weduwe van Ludolph Simons de With wonende te Haarlem
ter eenre en Jean Jaques Poncelet en Zoon wonende te Amsterdam als last en
procuratie hebbende van Francois Jans Taaijspil wonende te Amsterdam ter andere,
Daniel Bousquet wonende mede te Amsterdam als gehuwd met Jacoba Adriana de With
ter derde en Elisabeth Maria de With weduwe van Isaak Jans de With en Jonkvrouwe
Maria Susanna de With beiden wonende te Haarlem, Anna Gerardina de With weduwe
van Theodorus Jan Baptist Surmondt de Bas wonende te Steenderen en Johan Adriaan
de With, allen ter vierde zijde betreffende 14.000 gld welke door haar ouders
Ludolph Simon de With en Maria de Wit bij huwelijksvoorwaarden voor het aangaan
van het huwelijk op 29/05/1775 voor nts Johannes Thijssen te Leiden zijn
gepasseerd en om te strekken als legitieme portie. Getuige Harmen de Haan
geweldige provoost wonende op de Oude Varkensmarkt wijk 6 nr 124. Aktenummer: 96 Aktedatum: 30/12/1811 Naam notaris: H.M. van Andel Aard van de akte: procuratie Toegangsnummer: 110 Notarissen Inventarisnummer: 1211) |
[bron: Streekarchief Voorne Putten Rozenburg - 110 Notarissen] |
Getuige bij:
Notitie bij het huwelijk van
Johan en Johanna:
"Johan Adriaan de With JM laatst
gewoond hebbende te Woubrugge en thans woonende te Voorschoten met Johanna
Mozalla Elisabeth van Oldenbarnevelt genaamd Tulling, JD laatst gewoond hebbende
te ’sHage en thans alhier
Alhier getrouwt den 7 February"
Johanna is geboren vóór donderdag 10 september 1767 in ’s-Gravenhage.
Alhier getrouwt den 7 February"
Notitie bij de geboorte van
Johanna:
vader Johan Gerard de Witte Tullingh van
Oldenbarnevelt
moeder Margaretha Henrica van Hoey
Johanna is
overleden op donderdag 10 september 1835 om 14:00 in Delden, minstens 68 jaar oud [bron:
Overklijden Delden 1835 Akte 26]. Van het overlijden is aangifte gedaan
op vrijdag 11 september 1835 [bron: Overklijden Delden 1835
Akte 26].
moeder Margaretha Henrica van Hoey
Notitie bij overlijden van
Johanna:
Aangevers:
Elzenerus Egbertus Bransz, 30 jaar, winkelier, wonend Delden
Johannes Nijhuis, 26 jaar, timmerman, wonend Delden
Stad Delden nr. 243
Elzenerus Egbertus Bransz, 30 jaar, winkelier, wonend Delden
Johannes Nijhuis, 26 jaar, timmerman, wonend Delden
Stad Delden nr. 243
Notitie bij Johanna:
Mr. Johan Gerard van Oldenbarnevelt genaamd Tulling,
oud-fiscaal van de Generaliteit wonend te Brielle, als vader van zijn
minderjarige dochter Johanna Moralla Elisabeth van Oldenbarnevelt genaamd
Tulling machtigt Theodorus Jan Baptist de Surmont de Bas wonend in het posthuis
onder Heemstede tot incasso van enige donaties die mogelijkerwijs aan zijn
dochter kunnen worden gedaan door Ludolf Simon de Wit en Maria de Wit,
echtelieden wonend aan de Herenweg buiten de Grote Houtpoort onder Haarlem.
Getuigen Jacob Staalman en Pieter de Lonner
Aktedatum: 09/12/1791
Aard van de akte: procuratie
Naam notaris: Johannes Brouwer
Toegangsnummer: 110 Notarissen
Inventarisnummer: 1179
Vindplaats: Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg
Testament van Augustinus van der Krap te Brielle. Hij is beneden f 50 000 gegoed. Universeel erfgename is zijn enige dochter Kommerina Jacoba van der Krap, weduwe van mr. Johan Gerard van Oldenbarnevelt genaamd Tulling of bij haar vooroverlijden zijn twee kleindochters Johanna Katharina Elisabeth van Oldenbarnevelt genaamd Tulling en Anna Charlotta Emilia van Oldenbarnevelt genaamd van Hemert. Als testateurs huisvrouw Maria de Heer nog in leven is dient haar de legitieme te worden uitgekeerd en krijgt zij levenslang het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap. Executeurs/voogden zijn Lenoard Gabriel van Oosten, Johannes van der Schild en mr. Helenus Marius van Andel, allen te Brielle. Seclusie weeskamer.
Aktedatum: 11/08/1803
Aard van de akte: testament
Naam notaris: Johannes Brouwer
Toegangsnummer: 110 Notarissen
Inventarisnummer: 1188
[Streekarchief Voorne Putten - 110-1188 Nadere toegang op inventarisnummer 1188 van toegang 110]ng 110]
Augustinus van der Krap te Brielle voegt aan zijn testamentaire beschikking nader enige legaten toe. Aan zijn kleindochters Johanna Katharina Elisabeth van Oldenbarnevelt genaamd Tulling en Anna Charlotte Emilia van Oldenbarnevelt genaamd van Hemert, kinderen van zijn dochter Kommerina Jacoba van der Krap uit huwelijk met nu wijlen Johan Gerard van Oldenbarnevelt genaamd Tulling, ieder f 250. Aan zijn vier aangetrouwde kleinkinderen vrouwe Van Oldenbarnevelt genaamd Tulling, huisvrouw van Van Hemert, Johanna Moralla Elisabeth van Oldenbarnevelt genaamd Tulling, huisvrouw van J.A. de Wit, Henrietta van Oldenbarnevelt genaamd Tulling, huisvrouw van Van Landsbergen en mr. Kornelis van Oldenbarnevelt, kinderen van zijn zwager Johan Gerard van Oldenbarnevelt genaamd Tulling uit eerder huwelijk met NN van Hoei, ieder f 250. Aan zijn halfzuster Anna Agneta de Kort, weduwe van Abraham van Rhenen, dochter van zijn moeder Kommerina Beukelaar uit huwelijk met Abraham de Kort, wonend in Den Haag, f 250. Aan zijn nichten Hendrika Arondeus en Kommerina Arondeus, beiden wonend op het zgn. Kokershofje te Rotterdam, nagelaten dochters van wijlen zijn zuster Magdalena van der Krap uit huwelijk met Abraham Arondeus, ieder f 250. Aan zijn domestique Isaak van Soest wegens diens veeljarige trouwe dienst f 700. Aan zijn dienstmeid Adriana Kok om redenen als voren, f 700. Aan Reinier Koenen en diens vrouw NN, tuinman op zijn buiten Overheide te Monster, f 200. Aan zijn gewezen voorman Kornelis Jans de Snaaier te Brielle f 100.
Aktedatum: 13/08/1803
Aard van de akte: codicil
Naam notaris: Johannes Brouwer
Toegangsnummer: 110 Notarissen
Inventarisnummer: 1188
[Streekarchief Voorne Putten - 110-1188 Nadere toegang op inventarisnummer 1188 van toegang 110]ng 110]
Aktedatum: 09/12/1791
Aard van de akte: procuratie
Naam notaris: Johannes Brouwer
Toegangsnummer: 110 Notarissen
Inventarisnummer: 1179
Vindplaats: Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg
Testament van Augustinus van der Krap te Brielle. Hij is beneden f 50 000 gegoed. Universeel erfgename is zijn enige dochter Kommerina Jacoba van der Krap, weduwe van mr. Johan Gerard van Oldenbarnevelt genaamd Tulling of bij haar vooroverlijden zijn twee kleindochters Johanna Katharina Elisabeth van Oldenbarnevelt genaamd Tulling en Anna Charlotta Emilia van Oldenbarnevelt genaamd van Hemert. Als testateurs huisvrouw Maria de Heer nog in leven is dient haar de legitieme te worden uitgekeerd en krijgt zij levenslang het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap. Executeurs/voogden zijn Lenoard Gabriel van Oosten, Johannes van der Schild en mr. Helenus Marius van Andel, allen te Brielle. Seclusie weeskamer.
Aktedatum: 11/08/1803
Aard van de akte: testament
Naam notaris: Johannes Brouwer
Toegangsnummer: 110 Notarissen
Inventarisnummer: 1188
[Streekarchief Voorne Putten - 110-1188 Nadere toegang op inventarisnummer 1188 van toegang 110]ng 110]
Augustinus van der Krap te Brielle voegt aan zijn testamentaire beschikking nader enige legaten toe. Aan zijn kleindochters Johanna Katharina Elisabeth van Oldenbarnevelt genaamd Tulling en Anna Charlotte Emilia van Oldenbarnevelt genaamd van Hemert, kinderen van zijn dochter Kommerina Jacoba van der Krap uit huwelijk met nu wijlen Johan Gerard van Oldenbarnevelt genaamd Tulling, ieder f 250. Aan zijn vier aangetrouwde kleinkinderen vrouwe Van Oldenbarnevelt genaamd Tulling, huisvrouw van Van Hemert, Johanna Moralla Elisabeth van Oldenbarnevelt genaamd Tulling, huisvrouw van J.A. de Wit, Henrietta van Oldenbarnevelt genaamd Tulling, huisvrouw van Van Landsbergen en mr. Kornelis van Oldenbarnevelt, kinderen van zijn zwager Johan Gerard van Oldenbarnevelt genaamd Tulling uit eerder huwelijk met NN van Hoei, ieder f 250. Aan zijn halfzuster Anna Agneta de Kort, weduwe van Abraham van Rhenen, dochter van zijn moeder Kommerina Beukelaar uit huwelijk met Abraham de Kort, wonend in Den Haag, f 250. Aan zijn nichten Hendrika Arondeus en Kommerina Arondeus, beiden wonend op het zgn. Kokershofje te Rotterdam, nagelaten dochters van wijlen zijn zuster Magdalena van der Krap uit huwelijk met Abraham Arondeus, ieder f 250. Aan zijn domestique Isaak van Soest wegens diens veeljarige trouwe dienst f 700. Aan zijn dienstmeid Adriana Kok om redenen als voren, f 700. Aan Reinier Koenen en diens vrouw NN, tuinman op zijn buiten Overheide te Monster, f 200. Aan zijn gewezen voorman Kornelis Jans de Snaaier te Brielle f 100.
Aktedatum: 13/08/1803
Aard van de akte: codicil
Naam notaris: Johannes Brouwer
Toegangsnummer: 110 Notarissen
Inventarisnummer: 1188
[Streekarchief Voorne Putten - 110-1188 Nadere toegang op inventarisnummer 1188 van toegang 110]ng 110]
Kinderen van Johan en Johanna:
1 Ludolf Simon Martinus de With, geboren op maandag 14 januari 1793
in Voorschoten [bron: DTB
Voorschoten dopen 1621-1811 [Family Search, p. 130/336]]. Hij is gedoopt
op zondag 20 januari 1793 in Voorschoten [bron: DTB Voorschoten dopen 1621-1811 [Family Search, p.
130/336]]. Bij de doop van Ludolf waren de volgende getuigen aanwezig:
Ludolf Simon de With (1725-1801) [grootvader vaderszijde] en Maria Adriaans de
Wit (1729-1813) [grootmoeder vaderszijde].
Notitie bij de geboorte van
Ludolf:
Getuigen: Ludolph Simon de With en Maria de
Wit
Ludolf is overleden op dinsdag 27 augustus 1816 in Algiers (A), 23 jaar oud (oorzaak: Gesneuveld tijdens de
slag bij Algiers) [bron: Overlijdensadvertentie Ludolf Simon
Martinus de With].
Notitie bij Ludolf:
Genoemd in akten van indemniteit Voorschoten op 7-7-1805 voor
vertrek naar "Leiden en elders"
[DTB Voorschoten lidmaten 1783-1833 [Nationaal Archief, p. 131/131]
Beroep: Tweede Luitenant op het oorlogsschip Amstel
[DTB Voorschoten lidmaten 1783-1833 [Nationaal Archief, p. 131/131]
Beroep: Tweede Luitenant op het oorlogsschip Amstel
2 Johanna Jacoba Gerardina de With, geboren op donderdag 12 juni
1794 in Voorschoten [bron: DTB
Voorschoten dopen 1621-1811 [Family Search, p. 131/336]]. Zij is gedoopt
op zondag 15 juni 1794 in Voorschoten [bron: DTB Voorschoten dopen 1621-1811 [Family Search, p.
131/336]].
Notitie bij de geboorte van
Johanna:
Getuigen: Johan Gerard van Oldenbarneveld,
gen Tullingh en Commerina Jacoba van der Krap
3 Anna Cornelia Sophia Adolphina de With, geboren op donderdag 28
januari 1802 in ’s-Gravenhage. Anna is overleden
op zaterdag 8 oktober 1803 in Voorschoten, 1 jaar
oud [bron: Overlijdensadvertentie Anna Cornelia Sophia
Adolphina de With [CBG]]. Van het overlijden is aangifte gedaan op
vrijdag 14 oktober 1803 [bron: DTB Voorschoten begraven
1790-1806 [Nationaal Archief, p. 74/78]]. Bij de overlijdensaangifte van
Anna was de volgende getuige aanwezig: Johan
Adriaan de With (1768-vóór 1816) [vader]. Zij is begraven op zaterdag 15 oktober
1803 in Voorschoten [bron: DTB
Voorschoten begraven 1795-1805 [Nationaal Archief, p. 102/106]].
Notitie bij overlijden van
Anna:
"14 De Hr Johan Adriaan de With doet aangeving
van t Lijk van desselfs dochtertje gent Anna Cornelia Sophia Adolphina oud 21
maanden Classe f 30,-"
"15 t Kind van de Hr J: Adr= de With kerk No 83"
"15 t Kind van de Hr J: Adr= de With kerk No 83"
4 [ongedoopte dochter] de With, geboren op zaterdag 24 november 1804
in Leiden [bron:
Geboorteadvertentie Dochter de With [CBG]]. [ongedoopte is overleden op
dinsdag 15 januari 1805 in Leiden, 1 maand oud
[bron: Overlijdensadvertentie Dochter de With [CBG]].
Zij is begraven op zaterdag 19 januari 1805 in Leiden
[Pieterskerk] [bron: DTB Leiden begraven 1794-1805
[Family Search, p. 378/413]].
Geen opmerkingen:
Een reactie posten